Oorsprong “Ten dale Capelle”, fictie of realiteit

door André Goeminne

Kapel ten Dale
Zulte 1871

In het Mariajaar 1954, het jubeljaar van de dogmaverklaring van de onbevlekte ontvangenis van Maria (1854), werd voor de ganse dekenij Kruishoutem, waarvan de parochie Zulte toen deel uitmaakte, een grote bedevaart georganiseerd op 30 mei, de zondag nà O. H. Hemelvaart. Voor die gelegenheid werd door bisschop Justinus Calewaert de confrérie van O. L. V. van VII smarten opgericht en gaf pastoor Arnold Van Assche een boekje uit over de kapel waarin de toen bekende gegevens over deoorsprong van de kapel werden weergegeven.

Bij nader toezien werden deze gegevens geput uit de tekst die Frans De Potter en Jan Broeckaert in 1870 over de kapel ‘Ten Dale’ geschreven hadden in hun ‘Geschiedenis der gemeenten van Oost-Vlaanderen’. Daarin gaven ze aan dat die gegevens afkomstig waren van Sanderus. In welk document van Sanderus zij dat teruggevonden hadden hebben ze evenwel niet vermeld, blijkbaar niet in Sanderus’ ‘Flandria Illustrata’ (1641) of de Nederduitse uitgave ervan (Verheerlykt Vlaandre, (1725).

fragment uit “Comitatus Flandriae” 1633-1643

Dat, althans volgens de legende, de plotse genezing van de onwel geworden Margareta de Villa, de echtgenote van Jan Damas, toen als wonderbaarlijk was overgekomen, is zeer aannemelijk, en dat de stichting van de kapel daaraan te wijten is, is dat eveneens. Dat het voorval ergens in de tweede helft van de 15de eeuw moet gebeurd zijn klopt ook want de oudste documenten over de kapel komen al voor in 1504 en de kapel duikt voor het eerst op in de ‘Zeer nauwkeurige kaart van Vlaanderen’ van Mercator uit 1540 en ook in alle daaropvolgende kaarten zoals deze uit 1630, waarvan hiernaast een fragment is weergegeven.

De vraag blijft evenwel waar De Potter en Broeckaert hun persoonsgegevens vandaan hebben gehaald en of de daarin voorkomende edelen, Damas en de Villa, in onze contreien bekend zijn en eventueel voorkomen in andere documenten uit die tijd.
De adellijke familie (de) Damas was in de streek van Bourgondië-Savoye welbekend, zeer vertakt en uitgebreid. Voortgaande op wat we op het internet kunnen vinden is de enige Damas die in de Bourgondische periode iets met Vlaanderen te maken had: Jean Damas, heer van Digoine, Clessy en Saint-Amour, raadsman van Filips de Goede, hertog van Bourgondië. Deze Jean Damas werd nadien door Karel De Stoute, tijdens de samenkomst te Brugge in 1468, tot ridder geslagen in de orde van het ‘Gulden Vlies’. In 1481, het jaar van zijn overlijden, werd hij, omwille van zijn te nauw aangehaalde connecties met de koning van Frankrijk, door Maximiliaan van Oostenrijk evenwel uit die orde geschrapt. Deze Jean Damas kan het echter niet zijn, want hij was gehuwd met Claude de Saint-Amour met wie hij vijf kinderen had, Philibert (I), Philibert (II), François, Philippe en Tristan (die een zoon Jean had, gehuwd met Marie de Saint Palais en leefde in 1548)
Uiteindelijk vonden we, na veel zoeken, toevallig in een oud boek, “La vraye et parfaite science des armoiries, ou indice armorial”, geschreven door Pierre Palliot en in 1664 uitgegeven te Parijs door Frederic Leonard, een tekst sterk gelijkend op deze van De Potter en Broeckaert, maar zelfs iets meer (zie schuine tekst), in vertaling: “In Vlaanderen, zegt de burggraaf van Terwaan, is deze familie afkomstig uit Frankrijk en maakt melding van ene Georges Damas, schildknaap in 1585 die als grootvader had: Jean Damas die huwde met Marguerite de Villa, enige dochter van Pierre de Villa, ridder, graaf van het Heilig Roomse Rijk, heer van Rivaille, geboortig van Chere in het aartsbisdom Turijn; en dat gezegde Jan medegefinancierd heeft het klooster van de paters Recolletten te Gent”.
En aangezien edelen in die periode meestal begraven werden in de kerk, met hun grafsteen in de vloer van de kerk, was dus een bezoek aan de bewuste kloosterkerk aangewezen.

Het Franciscanerklooster, later Recollettenklooster genoemd, werd gesticht te Gent in de 13de eeuw, en bevond zich in de zone tussen de Zonnestraat, het Koophandelsplein, de Ketelvest en de Leie (op de plaats van het (nu oud-) justitiepaleis). Jammer genoeg werd het in 1796 door de Franse Republikeinen aangeslagen, in 1797 verkocht, in 1798 gesloopt en de afbraakmaterialen geveild. Daarop hebben we dan maar de afstudeerwerken (vakgroep geschiedenis) van de universiteit Gent nagegaan op de thema’s ‘franciscanerkerk’ en ‘grafschriften’. En wat raad je ? We vonden inderdaad een afstudeerwerk waarin beide items voorkwamen en dat gebruik maakte van oude, 16de eeuwse, handschriften. En het resultaat? Jammer genoeg vonden we bij de Franciscanerkerk helemaal niet het verhoopte grafschrift van Jean Damas. Maar we vonden wel de vermelding, in een drietal handschriften, van de Latijnse tekst van het grafschrift van zijn schoonvader Petrus de Villa! Vrij vertaald: “Hier is begraven de grootmoedige en genereuze heer, Petrus de Villa, zoon van de edele heer Odo, afkomstig van Cherio, graaf van het Heilig Roomse Rijk, heer van Rivalia en Curtisbetula, gestorven in 1480 op 27 maart”. Blijkbaar moeten de families Damas en de Villa elkaar leren kennen hebben via dat klooster.

Daarmee is aangetoond dat De Potter en Broeckaert in hun beschrijving van de oorsprong van kapel, de familienaam naam ‘de Villa’ niet uit hun mouw geschud hebben, maar dat deze familie in de tweede helft van de 15de eeuw in Vlaanderen, meer bijzonder te Gent, actief was.
Maar ook over het verblijf van de adellijke familie Damas in onze contreien valt nog meer te vertellen. Maar over Damas en ook de Villa zullen we het meer uitgebreid hebben in het volgende jaarboek (2018-2019) van de Heemkundige kring.