Het bakhuis van het “Blauw Kasteelken” in ere hersteld!

Het “Blauw Kasteelke”: een beetje geschiedenis

Iedere rasechte Zultenaar kent ongetwijfeld het “Blauw Kasteelken”, gelegen op een hoek in de Zaubeekstraat, dicht bij een plaats waar de Zaubeek een flauwe bocht maakt.
De naam “Blauw Kasteelken” gaat al verschillende generaties mee maar de geschiedenis van de plaats gaat terug tot in de 14e eeuw! De hoeve “Blauw Kasteelke” was het neerhof dat in die tijd deel uitmaakte van het “Goed ten Dijcke”. Het Goed ten Dijcke, met zijn oppervlakte van 113 ha, was op zijn beurt een belangrijke heerlijkheid in leen gehouden door de graaf van Wakken.
Volgens historicus Sanderus behoorde het neerhof “het Blauw Kasteelke” in 1363 toe aan de familie Van den Heede. Vanaf 1651 wordt het goed eigendom van de familie Van den Berghe.

Blauw Kasteelken in 1635 op de kaart van landmeter Louis de Bersacques

Een oude landkaart uit 1635, getekend door landmeter Louis de Bersacques, toont een site met walgracht bij de Zaubeek met afzonderlijk omwald opper- en neerhof. Op het plan van de Bersacques bemerken we dat het neerhof gedeeltelijk omwald was en dat een brugje toegang gaf van het neerhof naar het opperhof. Ook de Zaubeek is op het plan overbrugd, maar het brugje en de weg die verder doorliep tot de Houtstraat in Olsene zijn sinds WOI verdwenen. Het goed “ten Dijcke” was ook voorzien van een watermolen, gelegen op de huidige Waalbeek, op ongeveer vijftig meter waar deze beek in de Zaubeek uitmondt.
Jeroom-Olivier Limnander, heer van Zulte, die in 1748 het oude kasteel Te Lake laat slopen en op dezelfde plaats het huidige kasteel laat bouwen, ziet in 1751 zijn patrimonium verder groeien door de aankoop van het “Goed ten Dycke”.
Het kasteel met 2 torens werd in de loop van de 18e eeuw gesloopt en in dezelfde periode kreeg het neerhof de naam “Blauw Kasteelken”. Wanneer het kasteel precies werd gesloopt is niet duidelijk. Feit is dat kasteel en omwalling duidelijk te zien zijn op het plan van de Bersacques (1635) maar niet meer op het gedetailleerde plan dat bij het landboek van 1782 hoort.

Blauw Kasteelken in 1782 op de kaart in het landboek van Zulte

Concreet betekent dat dat het kasteel gesloopt werd tussen 1642 en 1782, in de literatuur lezen we “in het begin van de 18e eeuw”. Vermoedelijk verdween met het kasteel ook de omwalling, vaak werd het puin van de afbraakwerken gebruikt om de omwalling op te vullen.

Maurits Vandeputte, ere-voorzitter van de Zultse Heemkring vertelt over het kasteel nog het volgende: “Oudere Zultenaars zijn formeel in hun verklaring: het Blauw Kasteelken is onder toverachtige omstandigheden in de schoot der aarde verzwolgen, zo hebben hun grootouders althans altijd beweerd. Om hun stelling met bijpassende geheimzinnigheid te omlijsten, voegen ze er nog bij dat op deze plaats steeds een koffer met goud werd bewaakt door twee reusachtige honden, onmogelijk door geweerschoten te treffen…”
Op de kaart uit 1782 duikt voor het eerst het ovenbuur op, waardoor met zekerheid kan gesteld worden dat dit gebouwtje ongeveer 250 jaar oud is.
Het landboek van Zulte (1782) omschrijft het perceel 819 als “land zuid den wal ten Dijke”,perceel 820 als “land zuid ‘t pachthof van ‘t goed ten Dijke” en perceel 821 als “pachtgoed De Blauwe Hoeve, met schuur, stal en ovenbuur met de bewalde mote ook genaemt het goed ten Dijke”.

Marc Verhofstede en Benedicte Versele, de huidige eigenaars en bewoners van de site van“het Blauwe Kasteelken”, hebben in de voorbije decennia de vroegere boerderij omgevormd tot het biobedrijf Humus waarvan zij ook de zaakvoerders zijn.
Op het erf van de voormalige hoeve staat een alleenstaand en vervallen gebouwtje, dat sinds vele jaren hoofdzakelijk gebruikt werd als opslagruimte. Van oorsprong is dit merkwaardige bijgebouw echter een zogenaamd “ovenbuur” of bakhuis. Recent besloten Marc en Benedicte om het bakhuisje met respect voor het verleden terug in ere te laten herstellen. In het voorjaar van 2019 werd gestart met een vakkundige restauratie die het gebouw zijn oorspronkelijk karakter en functie terug moet geven.

Een ovenbuur of bakhuis: een woordje uitleg

Meestal stond dit soort gebouw los van de andere “koterijen” op het erf. De afstand tussen het woongedeelte en het bakhuis was bij veel hofsteden tamelijk groot, uit schrik voor brandgevaar.
Veelal bestaat het bakhuis uit twee gelijkvormige gebouwen met eenzelfde zadeldak structuur. Het grootste gebouw (de “bakvoorbereidingsruimte”) heeft behalve een toegangsdeur, aan weerszijden een raam met luiken. Het kleinere gebouw (de “ovenkop”) waarin de oven is ingebouwd sluit aan bij het eerste. De schouw staat achteraan op de top van het grootste gebouw en ze komt uit vlak boven de ovendeur.

Een ovenbuur (rechts) op het erf van een oude boerderij,kenmerkend voor Vlaanderen.

Vroeger vond je in de binnenruimte van de bakvoorbereidingsruimte allerlei attributen. Een broodplank was uiteraard onmisbaar, net als het rokkelijzer (rakelijzer) en de ovenpaal (broodschieter). Het gebeurde wel meer dat de zolder werd omgebouwd tot duiventil of rommelzolder. Aan de zijmuren werd allerlei alaam gehangen dat hier beschutting vond tegen roesten. In de schoorsteen werden na het slachten van een varken dikwijls de hespen gerookt. Het bakhuis was tevens een ideale droogplaats van kleine veldvruchten of bijvoorbeeld pruimen uit de boomgaard.
Het belangrijkste onderdeel van het ovenbuur was uiteraard de oven, die gebouwd werd met baksteen en leem. De hoefijzervormige onderbouw van de oven is vrijwel in alle gevallen van baksteen. De ovenkap of koepel van kleine bakovens is gewoonlijk van leem. De bouw van de oven was een werk waar veel vakmanschap aan te pas kwam. Zo moest de vloer van de oven aflopen naar de opening toe om de luchtcirculatie te bevorderen zodat de rook door de schoorsteen ging en verse lucht aangezogen werd..De ovenmond (ovenopening) werd afgesloten met een metalen deur met hengsel.
Het “heten” van de oven was een hele karwei: ervaring en hard labeur waren twee vereisten om de juiste oventemperatuur te bereiken. Als brandstof werden “rijshout” (snoeihout) en in onze streek ook dikwijls “lemen” (vlasafval) gebruikt. Met het lange rokkelijzer moest op het gepaste moment het vuur aangewakkerd worden. Na ongeveer een uur was de ovenhemel witgloeiend en kon het bakken beginnen.
In tegenstelling tot andere ovens, gebeurt in dit soort ovens het stoken en bakken in dezelfde ruimte. Eenmaal het hout opgebrand en een temperatuur van ongeveer 165 °C bereikt was, werd de asse met het rokkelijzer uit de oven verwijderd en de bakplaat proper gemaakt, waarna de broden met de houten broodschieter in de oven werden geschoven. Doordat de stenen van de bakoven de warmte vasthouden, kon het brood in dezelfde ruimte worden gebakken. Soms werd het brood op een blik gebakken, soms ook direct op de stenen. Tijdens het bakken moest de deur van de oven heel goed gesloten zijn. Wanneer de oven afgekoeld was, was het brood klaar.

Het ovenbuur van het Blauw Kasteelken

Het ovenbuur van het Blauw Kasteelken is zo’n 250 jaar oud en is daarmee één van de oudste bewaarde bakovens in onze streek. Opmerkelijk is dat oven- én bakvoorbereidingsruimte onder eenzelfde dak zijn ondergebracht. Maar er is nog een andere merkwaardigheid die dit bakhuis uniek maakt: in de oorspronkelijke oven was ruimte om 100 broden van 1kg te gelijkertijd te bakken. Dergelijk grote omvang is zeldzaam en het is een raadsel waarvoor deze enorme capaciteit nodig was. Het hoeve ligt in een dunbevolkte uithoek van Zulte en veel monden zullen er in deze buurt destijds wellicht niet te vullen geweest zijn.

Het bakhuis circa 1970

Als we op een kille voorjaarsdag in maart de werf bezoeken maken we kennis met Wenceslaus Mertens en Hilbrand De Vuyst van de firma “Reizend Bakhuis” aan wie de restauratie van het ovenbuur werd toevertrouwd. Beiden zijn specialisten in “oude bouwtechnieken” en beoefenen met liefde hun ambacht met een bijzondere passie voor houtgestookte ovens.

De restauratie van het eeuwenoude bakhuis is volop bezig.

Eikenhouten gebinte met dwarsbalken

Tijdens mijn bezoek ben ik getuige hoe de oven in ere hersteld wordt en het gebouw zelf een volledige opknapbeurt krijgt.
Voor het metselwerk van de ovenkoepel werd beroep gedaan op recepten van 250 jaar geleden: de gebruikte mortel om de bakstenen onderbouw te construeren bevat naast kalk ook roggemeel. Wenceslaus legt uit dat het vermengen van roggemeel in de cement in vroegere tijden een teken was van welstand. Maar de hoofdreden is van technische aard: de unieke combinatie van kalk en roggemeel levert een beter bindend vermogen op (de mortel “plakt” beter). Om dezelfde reden werd voor de aanmaak van de leem paardenurine gebruikt: enkel zo is het mogelijk om niet brokkelende leemmortel te maken.

 

De nieuwe oven, voorlopig nog afgedekt met plastiekfolie.

Ik krijg in de ovenruimte de voorlopig nog met plasticfolie bedekte gerestaureerde ovenkoepel te zien. Nu nog een drietal maand wachten vooraleer de oven volledig droog is en dan kan er gestookt worden. De nieuwe oven zal een capaciteit hebben van ongeveer dertig broden per bakbeurt.
Wenceslaus en Benedicte nemen me daarna mee naar de bakruimte van het bakhuis. De deur die toegang verschaft tot deze ruimte is laag: met mijn 1,80m moet ik oppassen om mijn hoofd niet te stoten. Het is duidelijk dat de gemiddelde lengte van de mensen enkele eeuwen geleden een stuk lager lag dan vandaag!
Binnen legt Wenceslaus mij uit hoe het bakken er vroeger aan toe ging: “Eerst werd de oven witheet gestookt met kreupelhout. Tijdens het stoken was de deur van de oven open en de naar buiten komende rookgassen werden via een soort gemetselde dampkap afgeleid naar de schoorsteen.“

Het rokkelijzer

Benedicte vestigt mijn aandacht op enkele werktuigen die onderdeel waren van het alaam dat oorspronkelijk bij de bakoven hoorde en in de bakruimte bewaard werd: onder andere de rakel (rokkelijzer) om de asse uit de oven te verwijderen.
Bij het naar boven kijken valt mijn oog op het houtwerk van het dak gebinte: ruw uitgehakte eikenhouten spanten, en ik zie ook enkele dwarsbalken. Het dak is zelf ook aan een grondige herstelling toe, waarbij de oorspronkelijke dakpannen zoveel mogelijk hergebruikt worden.

Een kijkje aan de buitenkant van het bakhuis maakt ons wijzer wat betreft het vroeger uitzicht van het gebouw. Zoals ons op een oude foto reeds opgevallen was werd het bakhuisje in de vorige eeuw aan de kant van de ovenruimte uitgebreid met een laag bijgebouwtje dat dienst deed als garage.

De huidige eigenaars hebben de garage terug afgebroken en op de wat doorgebogen gevel zijn enkel nog wat vage sporen van de vroegere aanbouw te onderscheiden. Aan het raam ontbreekt het luikje. Bij veel ovenburen bevindt zich daar (juist boven de oven) een droge stapelplaats.

Sporen van de vroegere aanbouw (rode stenen) en schuin gemetselde “ezelsruggen”.

Opvallend is het schuine patroon in het metselwerk naar de dakhelling toe (“ezelsruggen”). Blijkbaar is dit typisch voor de manier waarop men 250 jaar geleden gevels bouwde. In Zulte treffen we op het erf van Hof Ter Haeghen een bakhuis uit dezelfde periode aan, en ook hier zien we een gelijkaardige metselstructuur.

Bakhuis op het erf van het Hof Ter Haeghen . Let op de schuin gemetselde stenen naar boven toe:”ezelsruggen”.

Op mijn vraag of er nog restanten bestaan van het oorspronkelijke kasteel (het zogenaamde opperhof) of als er ooit sporen gevonden werden van de vroegere bewoners van het Blauw Kasteelken laat Wenceslaus me iets zien. Tijdens de restauratiewerken aan een venster van het bakhuisje zijn ze op de brokstukken van een moneel gestoten. De brokstukken werden destijds blijkbaar ter versteviging ingemetseld. Een moneel of montant is een stenen stijl die verticaal in een raam geplaatst werd waardoor het raam in twee delen verdeeld werd. Je treft ze vaak aan in woningen uit de 15e en 16e eeuw. Wenceslaus sluit niet uit dat de brokstukken afkomstig zijn van het kasteel (het opperhof) dat begin van de achttiende eeuw werd afgebroken.

Brokstukken van een moneel gevonden tijdens de restauratie.

In de buurt van het bakhuis werden ook enkele potscherven aangetroffen, maar het is niet zeker of deze verband houden met de vroegere kasteelbewoners.

Marc en Benedicte stellen op zondag 23 juni 2019 het gerestaureerde bakhuis open voor het publiek op Open Velden dag. Vorig jaar vonden meer dan 500 bezoekers op Open Velden dag de weg naar hun bioboerderij en ze hopen dit jaar het succes van vorig jaar minstens te evenaren. Dit jaar zal er “in primeur” terug brood gebakken worden in het meer dan 250 jaar oude ovenbuur. Voor de bereiding van het deeg zal gebruik gemaakt worden van eigen teelt: biologisch granen die volgens de oude tradities omgezet worden in meel. Zo worden hun granen (spelt, rogge…) nog vermalen in een klassieke molen. Na het bakken zullen de bezoekers kunnen proeven van brood, volledig bereid “op grootmoeders wijze”, met dezelfde smaak en voedingswaarde als 250 jaar geleden! Een prachtig initiatief dat we als Heemkundige Kring alleen maar kunnen toejuichen en graag ten volle steunen!

Willy Nachtergaele

Literatuur:

  • Het Landboek van Zulte uit 1782, uitgegeven door Luc Goeminne i.s.m. de Kring voor Geschiedenis en Kunst van Deinze en de Leiestreek en de Geschied- en Heemkundige Kring van Zulte.
  • Jaarboek Heemkundige Kring 1989, “Ovenburen te Zulte”, van Fred Willemijns met foto’s van Leon De Keyster
  • Jaarboek Heemkundige Kring 2017, “Sites met walgracht in Machelen, Olsene en Zulte”, van André Goeminne
  • Jaarboek Heemkundige Kring 1980, “Het Blauw Kasteelken te Zulte”, van Maurits Vandeputte

Interessante links:

 

 

 

Dank

Speciale dank aan het Rijksarchief van Kortrijk voor de scans van de landkaart van het Goed ten Dijcke (de Bersacques).

Goed ten Dijcke, getekend door landmeter Louis de Bersacques, 1935